De twijfel verloor het van de angst. Het had lang genoeg geduurd. Het nummer. Waar was dat nummer? Mijn vingers rukten aan de bladzijden van de telefoongids. Het moest snel. Mijn laptop zou door zijn trage start alleen maar meer frustratie met zich meebrengen. Hebbes. Aan de andere kant hoorde ik een lieve stem. Medebezorgd. Duidelijk hoorbaar. De stem stelde me niet gerust, ik had juist gehandeld. Onmiddellijk naar een arts. Het sneeuwde. En het vroor. Meer dan 12 graden. Gitzwart was de nacht en wit was de bodem. In haar warmtepakje met mutsje en kleine aangenaaide wantjes wikkelde ik haar in een deken. Door zenuwen bevangen rende ik naar de auto en weer terug, de autosleutels. Bleek en mat keek ze naar mij toen ik haar in het stoeltje zette. Ik streelde een lokje haar opzij en kuste haar neusje. Zo klein als een kersje. Natuurlijk startte de auto en in de stilte van de nacht, om precies half één, parkeerde ik bij de ingang van het regioziekenhuis op de plek waar een arts mocht staan. Toen ik uitstapte keek ik naar de hemel. Dikke sneeuwvlokken benamen me het zicht op een heldere ster die me zou vertellen dat het goed zou komen, dat diezelfde ster nog aan de hemel zou staan op het moment dat ik haar wederom in haar stoeltje zou zetten na het bericht dat het slechts een griepje was. Sneeuwvlokken. Niets dan dat. De ingang van de huisartsenpost was angstaanjagend. De grote deuren met oranje pijlen openden als een poort. Nadat een vieze warmte mijn gezicht besloeg -ik vroeg me af of ik flauw zou vallen- kon ik me snel melden bij de grote balie. Assistentes dronken koffie en namen de bestelling van een broodje shoarma voor die nacht door. Verpleging liep langs mij heen. Zij zagen niet waarmee ik op mijn arm liep. Ik wel. Ik nam plaats in de foeilelijke rode stoel waarvan de rij bestond uit zeven stuks. Daar tegenover weer zeven stuks, ook lelijk. En hard. Zacht was de deken waarin ze was gewikkeld. Kuikengeel en zacht als dons, warm. Ik dook er met mijn gezicht in en voelde de warmte van haar gezichtje. Ik knuffelde haar en wiegde haar op een manier die als dansen zou kunnen worden omschreven. De dans van de angst en onzekerheid. Een nummerapparaat als bij de groentewinkel stond tegen een pilaar. Het zou toch niet? Dat je een nummer….“Mevrouw? Komt u maar hoor, u mag doorlopen naar behandelkamer één.” Zijn iets te harde hand deed me wat wankelen met mijn baby in mijn armen. Uit fatsoen noemden wij onze namen die we ook direct weer vergaten. Belangrijker zaken waren aan de orde. De arts keek me indringend aan. Ik hem ook. Mijns inziens was er geen tijd te verliezen. Zonder woorden begreep hij dat, toen hij mijn baby uit haar deken haalde. Ze huilde niet eens. Ook niet toen hij naar haar ademhaling luisterde. Kundig onderzocht hij haar en ondervroeg hij mij. Ik vertelde, haperde, huilde. Hij luisterde. Het was ook ineens zo snel gegaan. Ik vertelde hem over moederinstinct. Over de angst en de zorg. Hij draaide haar om en onderzocht. Nog steeds. De bezorgdheid zocht ik in zijn ogen, zijn houding, zijn mondhoeken. Waar dacht hij aan? Wat waren zijn bevindingen? Dezelfde als de mijne wellicht? Misschien? Zat ik er dan toch niet naast… Waarom deed hij er zo lang over? Wat was het nou? Op het moment dat ik mijn geduld begon te verliezen –het kippenvel stond een centimeter dik op mijn armen- pakte ik mijn dochtertje en zei: “Ze is vier weken, u weet toch hoop ik wel wat dit is?” Terwijl hij de telefoon pakte draaide mijn maag. Ik wist dit. Op het moment dat ik de sterren zocht aan de hemel, bruisend van de dwarrelende sneeuwvlokken, wist ik dat mijn angst zou worden bevestigd. Zijn woorden kwamen binnen als een denderend kanon in mijn warrige hoofd. “U mag mee in de ambulance, dit moet goed en intensief worden onderzocht, een ingreep –zelfs vannacht nog- is niet uitgesloten, mevrouw.” Hij vervolgde met de killing oneliner: “Ik maak me zorgen. Het is zeer ernstig.”
Als een boosaardige echo in mijn hoofd gonsden de woorden synchroon met het brommende geluid van de ambulance. Zoevend door de zwart-witte nacht. Dochter sliep dwars door het ingebrachte infuus heen. Haar roze mutsje af. Haar warmtepakje uit, ikzelf naast haar. Het zachtgele dekentje in een prop op mijn schoot. Op weg naar het UMCG.