Wie ooit het boek Het Staatshotel (2012) van Simone van der Zee heeft gelezen, weet dat veel gedetineerden vaak niet zijn bepakt met een daverend gezellige jeugd. Vaak missen ze een liefdevolle, structurele en sturende opvoeding, waarin het doen van het goede centraal staat. Dagelijks grappen we over de sneue jeugd als een draaideurcrimineel na weer een (korte) celstraf terugkeert naar oud gedrag, rechtbank en cel. “Heeft vroeger vast te strakke schoentjes gehad’’, zeggen we dan in het café of op feestjes, terwijl de discussie eigenlijk anders zou moeten gaan. Want wat vinden we nu eigenlijk. Opsluiten of behandelen? Hoe beschermen we slachtoffers, en hoe straffen we het meest effectief? Moeten we in detentie verslavingen gaan behandelen en hoe voorkomen we dat veel daders uit impuls handelen. Waar moet het accent van straffen liggen? Wat is goed en op het juiste individu afgestemd. Sommige daders zijn niet eens geschikt voor detentie, maar voor de witte jas. Zelden worden daders detentie-ongeschikt verklaard door rechters, maar het gebeurt wel. Als laatste vraag; levert celstraf eigenlijk wel datgene op wat het moet doen? Het voorkomen van crimineel gedrag. We hebben recidivisten genoeg. Ook binnen zes jaar na detentie. Dit schrijf ik, ondersteund door harde cijfers en professionals met wie ik heb gesproken.
Even terug naar die nare jeugd. Na een ‘lage straf’ (de hoogte van de straffen zijn in Nederland flink gestegen en hier zitten relatief meer mensen gevangen dan in de rest van Europa) verzuchten we vaak draaiend met onze ogen dat de dader vast ‘een traumatische jeugd’ heeft gehad. Deze week hoorde ik het weer.
In sportbroek met streep en dito jasje sloft Lyda veel te laat de zittingszaal binnen. De rechtszaak zou om negen uur beginnen. Haar advocaat excuseert haar en vraagt aan de rechters een andere zaak alvast te behandelen. Als Lyda terug is van haar afspraak met de methadonpost kan er wat hem betreft inhoudelijk worden behandeld.
Klein van stuk, met holle ogen. Haar haren zó wild in een wrong gedrukt, dat het lijkt alsof ze een ongeluk heeft gehad. Lyda is 28. Ze heeft gestolen. Haar strafblad druipt van de diefstallen. In 2013 presteerde ze het zelfs drie keer daarvoor te worden veroordeeld. Ze heeft in augustus en in november bij twee supermarkten ruim zestig flessen babyproducten gestolen. U kent ze wel. De gele flessen met een baby met een vrolijke krul op de voorkant. Lotions, badschuim, zeepvrije wasgel, crèmes; alles verdween onder de kleding van Lyda. Daarmee ontkwam ze aan de armen van de bedrijfsleider maar niet aan de opnames van de bewakingscamera’s. Na de aangifte herkende een agent haar op de beelden van eerdere diefstallen. Toen Lyda in haar woning werd aangehouden verklaarde ze dat ze niet uit vrije wil had gestolen. Ze had een drugsrekening te vereffenen met een dealer. Toen ze deze niet kon betalen, mocht ze in ruil daarvoor ook de gele flessen ruikende babyspullen halen. Dan zou de openstaande schuld zijn betaald.
Lyda is een bekende van politie en justitie. Ze heeft een fors strafblad opgebouwd. De officier van justitie vraagt haar waarom hij haar niet een celstraf zou moeten geven. “Die verdient u” zegt hij. Lyda heeft van 18 oktober tot 1 november nog vastgezeten. Een zogenaamd tulletje. In de proeftijd weer in de fout gaan leverde haar alsnog de eerder opgelegde voorwaardelijk twee weken cel op. Daarna holde ze naar de dealer om te gebruiken. Omdat ze het niet kon betalen ging ze naar de supermarkt om te stelen.
“Het gaat heel goed met mijn cliënt”, zegt de raadsman van Lyda. “Ze doorloopt succesvol een methadonprogramma en heeft werk. Om haar toekomst met huidige baan niet te doorkruisen vraag ik u een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.” Lyda, voorovergebogen met haar handen op haar knieën alsof ze het koud heeft, knikt veelbelovend. Ze vult aan dat ze misschien een vaste baan kan krijgen bij een grote fabriek. En dat ze daar veel zin in heeft, vervolgt ze met zachte stem. Lyda is bang. Dat zie je als rechtbankverslaggever, maar ook als leek. De raadsman vervolgt zijn pleidooi. “Daar komt bij dat mijn cliënt een verschrikkelijke jeugd heeft gehad. Als 12-jarige heeft zij gezien hoe haar moeder werd vermoord op het station in Alkmaar in 1990. Deze spraakmakende moord werd door haar vader gepleegd.” Nadat ik de feiten hebt gecheckt op waarheid volgt het laatste woord van Lyda. “Ik weet niet echt wat te zeggen eigenlijk.” Rechters vallen stil. Onzichtbaar mededogen vult de zittingszaal. Geen moeder, vader in de ‘bak’ en waar bleef zij dan. Op het bekende foute pad. En kom daar maar weer uit.
Na de zitting praat ik in de hal met de advocaat van Lyda, en met Lyda zelf. Nu ben ik niet heel groot, maar Lyda komt tot mijn schouders. Ze beantwoordt nog wat vragen. In haar ogen is een grauwe waas te zien. Leeg. Afwezig. Ze sjort wat aan haar jasje en verschuilt zich bijna achter haar boomlange raadsman. Mannen in toga. Dat zijn vast de mannen die ze langer en vaker heeft gezien in haar leven dan haar eigen vader, denk ik een seconde. Op het moment dat ik richting de perskamer loop, geef ik haar onprofessioneel een moederlijke duim omhoog. “Zet ‘m op”, zeg ik. Haar ogen veranderen. “Ja, doe ik” zegt ze. Ze glimlacht. Ze raakt. Lyda het kind. Half-wees tegen wil en dank. Verslaafd omdat ze in afschuwelijke kringen verkeerde, terwijl ze simpelweg wat warmte nodig had. Eerst methadon, dan een baan. En zo snel mogelijk weg uit het drugsleven dat haar vernielde. Nu de sturing nog. En een aai over haar bol. Dat laatste zeker.
Naast de door de rechter uitgesproken twee maanden voorwaardelijke cel met een forse proeftijd van drie jaar moet Lyda zich ambulant laten behandelen voor haar verslaving, en moet ze zich houden aan de voorwaarden die gesteld worden door de reclassering.