Het wil in een druk gezin wel eens gebeuren dat dingen over het hoofd worden gezien. We raken wel eens iets kwijt, er belandt wel eens iets helemaal achter in een kast, etc. Meestal zijn dit soort kleinigheden weer snel terecht. Ik heb het over telefoons, sleutels, proefwerken (met cijfers) en agenda’s. Als het gaat om de identiteitskaart van de jongste wordt het een stuk vervelender. Na wat bel en zoekwerk met mensen van school en mensen uit de omgeving van waar het verrekte ding zou kunnen liggen is na een week wachten en hopen, de conclusie dat een bezoekje aan het politiebureau noodzakelijk wordt. ‘Gevonden voorwerpen.’ Ik ga even snel alleen. Van dat ‘even snel’ komt weinig terecht omdat ik na een kwartier pas een agente zie aan de andere kant van de gezellige balie. “Maar mevrouw, gevonden voorwerpen liggen in het gemeentehuis, dat is sinds kort niet meer hier.” Ik druip na een bedankje af en neem mijn weg naar het gemeentehuis. Nu woon ik in een middelgrote gemeente met een middelgroot gemeentehuis waar je bij binnenkomst moet melden wat je er komt doen en vervolgens een nummer krijgt van de balie waar je, als het enigszins meezit, snel een geluid hoort zodra je aan de beurt bent. “Pling”. Na een korte controle op mijn nummertje schiet ik bijna van blijdschap omhoog naar de balie waar een alleraardigste dame zit. Of ik mijn zoon ook bij me heb. Het gaat er om dat hij kan verklaren dat hij zijn ID-kaart is verloren. Het wordt me wat droog in de keel maar dat hoeft nu nog niets te betekenen. Zoon gaat naar school, antwoord ik traag. De jongeman is er nu eenmaal niet. De kaart is weg. Ik kom vragen of hij hier ligt, that’s all. “Hij ligt hier niet, hoor. Anders had u een bericht gehad van ons.” Helder. Dan moet ik een nieuwe voor hem regelen. Ik begrijp natuurlijk dat zoon dan mee moet komen want zijn vingerafdrukken, als speelde hij een rol in CSI Miami, mag ik niet met mijn vingers doen. “Nou, zo ver is het nog niet, u krijgt eerst een bewijs van vermissing mee. Dan gaat u naar het politiebureau –met uw zoon- en dan doet u daar aangifte van vermissing van de ID-kaart. Daar krijgt u dan een brief mee dat u aangifte hebt gedaan en vervolgens komt u –met uw zoon-(ze glimlacht hier wat onzeker bij alsof ze zelf wel weet hoe knullig dit alles is. Dit vanwege mijn blik, vermoed ik) terug naar mij om een nieuwe kaart aan te vragen.” Ik kijk op mijn horloge. Na schooltijd een aangiftetje regelen bij het bureau en daarna nog terug naar de alleraardigste vrouw in het vroeg sluitende gemeentehuis gaat vandaag niet meer lukken. Dat moet dan een andere dag. Gezien mijn opspelend maagzuur ook een beter besluit. Ik buig wat voorover en vraag de jonge dame of ze zeker weet dat ze dit soort werk wil gaan doen. Ze kan nu nog kiezen. Ze lacht wat schamper en wenst me een fijne dag. Ze kan er immers niets aan doen dat dit soort bureaucratische geneuzel van achter een spaanplaten balietje keihard Nederlands is. En zij kan aan mijn korte lontje niets doen. En dat zit nu eenmaal in mijn basispakket.
Een aantal dagen later is zoon vrij. Het is de dag. We gaan met het papiertje van het gemeentehuis aangifte doen op het politiebureau. Het is bijna een feest. Mijn paspoort is- zie ik op de valreep- ook aan verlenging toe dus ook dat pikken we mee. Iets met twee vliegen. Eenmaal in de wachtkamer van het bureau, ik heb al even op het belletje gedrukt want dat stond daar zo leuk op de balie, komt een agente in uniform mijn aangifte afnemen. Ik noem mijn naam en ze herkent de rechtbankcolumns die ik schrijf. Bij haar heb ik ook eens een aangifte gedaan vanwege een stalker. Een zware gek die ze lang op de korrel hebben gehad. Tot opname in een kliniek noodzakelijk bleek. Beetje koetje en kalfje- gelul volgt. Uiteindelijk doet zoon met drie woorden zijn aangifte. Hoe laat, waar en wanneer. Ik lever het zo gekoesterde briefje van het gemeentehuis in en jawel, ik ontvang een aantal papieren die ik moet ondertekenen. Zoon ook. Ik krijg een folder mee en een map. Wij hebben aangifte gedaan. We stappen na drie kwartier weer naar buiten en gaan vol goede moed via de pasfoto- winkel naar het gemeentehuis. Ik beloof mijn zoon een frikandel zodra het geregeld is. Daar gaat zijn vrije middag. Wederom krijg ik in het gemeentehuis de vraag wat ik kom doen. Of mijn zoon wel al twaalf jaar oud is, want anders moeten beide ouders toestemming geven. Omdat ik alleen gezag heb, hoeft dat natuurlijk niet, zeg ik lachend. We mogen naar de balie. Het is druk. Ik heb nummertje A63. Balie 4. Na tien minuten hoor ik een “pling” en zie ik dat de alleraardigste juf er weer zit. “Nou, daar zijn we dan.”, zeg ik vrolijk. “Hij heeft een nieuwe ID-kaart nodig en ik een nieuw paspoort en kijk, hier is de aangifte. Vers van het bureau.”
Ze klikt wat op haar toetsenbord, vraagt naar namen en geboortedata en onze lengte, Natuurlijk mogen de pasfoto’s niet ontbreken. Alles gaat gesmeerd. Vingerafdrukken, handtekeningen, noem het en het gaat als een speer. We krijgen twee bonnen mee die we bij afhalen van de documenten moeten laten zien. Nu hoef ik alleen nog maar te betalen. De kassa’s der gemeenten tringelen luid en veel. Voor iedere scheet moet je betalen. Een dergelijke ID-kaart wordt je door de Staat maar mooi door je strot gedrukt omdat een kind zich dient te legitimeren. Dat moet in dit land. Ik betaal de volle mep en neem de bonnen mee. Richting de klapdeuren, op weg naar de beloofde frikandel. Ineens hoor ik achter mij een stem. ”Mevrouw, wilt u nog even komen? Ik ben iets vergeten namelijk.” Van niets wetend loop ik met zoon zonder frikandel naar de spaanplaten balie alwaar ze mij uitlegt dat ik nog ‘vermissingskosten’ dien te betalen. Voor de ID-kaart. En dat is 12 euro 50. Zegge: Twaalf euro en vijftig cent. Ik zie, bedenk en plaats. “Dat ga ik nooit betalen. Nu niet, morgen niet en nooit niet. Trek ze allemaal maar achter hun bak koffie vandaan, ik ga het niet doen. Ik ga niet betalen voor iets wat zoon heeft verloren en wat mij de nodige kilometers al heeft gekost.” En dan heb ik het nog niet over de tijd en de koud wordende frikandel. Is er dan niets meer vanzelfsprekend in dit land? Is er dan niets meer echt? Moet alles dan maar geld kosten? Ik refereer aan de 34 euro die ik reeds betaalde voor het ding nadat het in een maand of drie tijd van negen euro naar deze belachelijke prijs was gegaan. Vorig jaar. Het gaat me niet om het geld maar om de allesverslindende hebberigheid van armlastige, bezuinigende gemeentes die het geld aan de andere kant met bakken vol wegsmijten alsof er nooit IJslandse bank heeft bestaan.
De hoofdbaliemedewerker moet er bij komen. De alleraardigste dame weet het ook niet meer. Het document, zo legt ze me uit, is eigendom van het Rijk. Als ik niet betaal, dan ‘kan’ er geen nieuw document worden aangevraagd. Ik vraag wie mijn zoons document nu eigenlijk heeft betaald en dat dat zeker het Rijk niet is. Ik heb namelijk nog nooit maar dan ook nog nooit voor drie kinderen een bedrag gekregen om een ID-kaart of paspoort te kunnen betalen, al wordt je dit opgedrongen en communistisch verplicht. Betalen voor iets wat onzinnig is heb ik nog nooit gedaan, dus ‘vermissingskosten’; die trend gaat volledig aan mij voorbij.
Omdat zoon over een maandje of twee weer een nieuwe ID-kaart krijgt(niet van de staat maar gekocht door mij) met zijn geliefde én echte naam er op, besluit ik het spul terug te draaien. Ik wacht. Zoon kan met het bewijs van vermissing deze maanden legitimeren zoveel als hij maar wil. Mopperend proest ik nog dat dit land knotsgek is. Mijn pas kan ik volgende week ophalen. Eenmaal buiten bekijk ik de bon. Iets klopt niet. De twaalf euro en vijftig cent die ik had moeten betalen maar niet deed, heb ik ook teruggekregen. Ik glimlach. Prutsers.
De frikandel wordt gegeten. Uiteindelijk.
Vandaag is het de dag. Mijn paspoort kan ik halen. Ik kies een tijd uit waarbij ik het gevoel heb dat het vrij rustig is in mijn zo geliefde gemeentehuisje. Mis. Druk. Na een stijf kwartier wachten mag ik naar balie 3. Er zit een andere vrouw. Mijn afhaalbewijs leg ik op de balie, evenals mijn oude –bijna verlopen- paspoort en mijn bewijsje van betaling. Alles wordt gecontroleerd. Foto, handtekening, lengte. Kundig ramt de dame in kwestie op haar toetsenbordje en spelt wat bonnetjes op elkaar. Ik vraag haar mijn oude paspoort weer mee te geven want daar staan mijn kinderen in met hun toen nog jonge koppies. “Dan moet ik er wel gaatjes in knippen, dat is verplicht.” In mijn keel borrelt de vraag op wie haar dat verplicht maar in de basis denk ik al snel: doe maar niet. En dan gebeurt het.
“De gaatjes die ik knip –ik probeer ze een beetje netjes te knippen, hoor- kosten 3 euro vijftig, mevrouw.” Ik was er al bang voor. Gaatjes voor drie euro en vijftig hele centen. Op het moment dat ik wil zeggen: “Weet je wat? Doe mij die gaatjesprikker maar, dan zorg ik er zelf wel voor dat je niet door mijn kinderen hun neus knipt.”, denk ik terug aan de bon. Die van vlak voor de frikandel. Die van de twaalf euro en vijftig cent. Ik neem een hapje lucht – inmiddels snak ik naar frisse lucht- en zeg heel kalm: “Is prima, doe maar.” En ik knik daarbij heel erg vriendelijk.
Foto: Karin Smalbil
je bent en blijft een gek wijf!!! wederom uitzonderlijk goed
Hihi, blijft grappig toch deze paspoort complotten. Zo wilde ik graag weten waarom in mijn paspoort staat dat ik getrouwd ben met ….. Behalve dat het moet is het ook handig voor waarschuwen in geval van nood.
Was tenminste het antwoord. Maar op mijn vraag waarom in zijn paspoort niet staat getrouwd met …. wisten ze het ook niet. Nog steeds geen antwoord gehad, vrouw ondergeschikt aan man?
Dit weekend eens vragen wat mijn schoonzussen in hun paspoort hebben staan.
Janine
Mooi stuk…goed geschreven en wat niet weet wat niet deert en ja…koekje van eigen deeg, jij naar buiten met een glimlach…….en de ambtenaartjes het nakijken….