Laat los
Hangend in de felgekleurde hangmat voel ik schommelingen die me licht laten dansen. Eerst in de zon en dan weer in de schaduw. Gewiegd op een van de voor mij meest mooie plekken op aarde – en ik heb er veel gezien- voel ik me gedragen door het schommelen. Half zon, half schaduw. Lichte en zachte schommelingen in tinten van geel, blauw, lichtblauw en soms paars. Ik lig en kijk naar de voor het eerst strakblauwe lucht, hier en daar verborgen door mijn lievelingsboom. Het is een oude eik, vol gekerfd met namen en getallen, de jaren dat we hier waren. Elk jaar wordt de boom breder, zijn takken brozer. Vallen er stukken op de grond. De eik laat los.
Naast mij waggelen een moeder eend met haar twee jongen richting het meer. Vorige week nog verloren haar jongen haar geen seconde uit het oog, nu maken ze zich los. Moeder rent en zwemt achter ze een aan. Ze heeft een dagtaak aan het nog niet willen loslaten van haar met kleine vleugels klapperende jongen.
In alles wat ik aanschouw zit beweging. De takken, het water in het meertje. In het riviertje links van mij en zelfs in mij. Ik word gewiegd door beweging. Door water en schaduw en blad. Alles beweegt mij, raakt mij, roert mij, boeit mij. Ik mag beleven, meegaan op een golf. Me laten voeren in een zacht wuivend gevoel, zonder me te verzetten of het te willen tegenhouden.
Elke beweging beleef ik intens. Gemarchandeerd of spontaan. Zien, beleven, voelen.
Ik sta op een klein en kaal vliegveld ergens in Zuid Frankrijk. Er is gezoend, geknuffeld en ingecheckt, geboard en gehuild. Stil, hardop. Handen klemmen ineen. Mijn dochter vliegt terug na een heerlijke week bij ons. Mijn eendje spreidt haar vleugels.
Ik zwaai naar een vliegtuig richting een raampje. Ik vermoed zomaar dat zij daar achter zit. Met een flink gevoel van ‘loslaatheid’ bedenk ik dat het eerst de borst was, toen een bordje, daarna de fiets, toen de bus, de trein, de boot. En nu een fors vliegtuig dat, zo constateer ik, met maar twee motoren aan weerszijden, dampende trillingen achterlaat. Beweging.
Mijn hart trilt. Mijn handen grijpen in een hekwerk vast. Mijn dochter taxiet mee, beweegt. Dat niets haar authenticiteit aantast. Dat niets haar vrije geest beperkt, dat geen man ’s aanraking haar temt. Dat niemand haar laat lachen omdat het zo hoort, ze niet te temmen is. Dat ik dat ook niet doe. Niet wil. Niet kan. Ik volg het taxiën van het enorme vliegtuig. Het razen over de baan. Hoe afschuwelijk, denk ik, zo een ijzeren vogel met je kind er in. Ik houd mijn hand voor mijn mond, voel mijn buik en neem een hap lucht. Ik voel tranen branden en laat ze los. Het vliegtuig komt ineens met het grootste gemak als een veer van de grond. Ik laat los. Hartverscheurend los.
Ik laat los.
Los.
Los.
Los.
(C) Foto: J.B. Smalbil