Het is een frisse zaterdagmiddag wanneer ik wat boodschappen doe in het centrum. De laatste dingen voor kerst wil ik in elk geval in de ijskast hebben staan. Een aantal keren word ik vriendelijk begroet door mensen die ik van vroeger ken, van verschillende lagere scholen. Het is een ‘hoi’ en een ‘hoe is het?’ Na een kort praatje vervolgen we onze weg. Ik ben mij er ineens weer van bewust dat het middenstandsgezin en de horecafamilie waar ik deel van ben ervoor gezorgd hebben dat veel mensen mij óf van vroeger óf van mijn ouders kennen. Of van scholen. Ik ben geboren in het café van mijn ouders. Een cafetaria waar veel vreemden kwamen en weer gingen. Een aantal jaren, verhuizingen en lagere scholen later heeft dat iets met mijn verbindingen met mensen gedaan. Dat merkte ik al jong. Verbindingen met mensen aangaan is voor mij iets engs, iets benauwends. Voor ik ook maar enigszins over verbindingen met mensen kan spreken, gaan er jaren voorbij. Jaren waarin telkens duidelijk wordt of die verbindingen voor mij juist zijn. Kloppen. Gezien de vriendschappen van soms meer dan 40 jaren oud blijkt wel dat wat goed zit, goed is.
In mijn hoofd begint zich op deze zaterdag iets af te spelen dat te maken heeft met een bepaalde afstand die ik heb gekweekt sinds mijn zeer vroege jeugd. Op bepaalde plekken voel ik die afstand niet en ik doe iets wat ik wel vaker doe. Nadat ik de boodschappen in de auto heb gezet, start ik de auto en rijd ik langs het huis waar ik geboren ben. Daarna rijd ik door naar het huis waar ik het langst woonde. Mijn hele leven al mijn liefste huis. Het grote huis. Ooit een winkel. Het door mijn vaders handen, in de jaren zeventig, volledig verbouwde huis, staat er voor mijn gevoel nog steeds statig bij. Keurig geschilderd, het tuinpad strak, de voordeur nog steeds klassiek. De grote ramen geven me een vluchtige inkijk. De schouw, de haard. Het is er nog. Bijna ruik ik de geur in de grote hal, met de hardhouten trap met enorme gietijzeren muzieknoten tussen de leuningen. In gedachten loop ik de trap op naar boven, naar mijn kamer, zie ik mezelf zitten in de brede vensterbank en luister ik naar muziek. Uren kon ik daar vertoeven, zonder me te hoeven verbinden. Met iemand, of iets. Ik hoefde niets of niemand zien komen en niemand zien gaan. In die grote kamer was er nooit angst voor een verhuizing, voor afscheid, om daarna weer nieuwe verbindingen te moeten aangaan met anderen mensen. Om mijzelf weer opnieuw te moeten voorstellen op een schoolplein. De buikpijn. Dat lood. Wat een blijdschap dat mijn ouders het huis verkochten jaren nadat ik het huis al uit was. En wat een idee, dat vreemde mensen daar gingen wonen. Mensen met wie je totaal niets hebt.
Nu ga ik verbindingen ogenschijnlijk makkelijk aan, het tegendeel is echter waar. Het blijven voorzichtige stappen naar iets of niets. Naar volle verbinding of leeg. Het is niet dat ik verbindingen niet wil aangaan. Het is wat ze mogelijk met mij zouden kunnen doen. Het is de kans op ‘gemaakte’ of plastic verbindingen. En die ik niet wil. De wetenschap dat je bepaalde mensen misschien wel nooit ziet of weer ziet maakt het voor mij een aangeleerd kunstje daarmee om te gaan. Mensen zijn me te snel dierbaar. Ik waak daarvoor. Ook virtueel gezien kan ik mezelf er op betrappen te snel begaan te zijn met mensen die ik waarschijnlijk nooit zie of weer zie, of die dat andersom niet hebben. En dan zijn we er; Dat stapje terug. Dat ‘toch maar niet’. Dat schoolplein. Dat lood.
Thuis hebben we een heerlijke houtkachel. Naast de kachel staat een rieten mand met handige spullen die je bij het ontsteken van een vuur nodig hebt. Blokje hout, aanmaakblokjes, een lange aansteker. Daarbij ligt een hele oude pook. Ooit nog gebruikt door mijn overgrootouders. Ik kreeg deze pook acht jaar geleden van mijn ouders en ik stond er destijds bij te huilen. De pook waarmee mijn vader vroeger in het vuur van de haard rommelde en dan verder in zijn krant dook. In mijn liefste huis. De pook is verweerd. Het houten handvat bevat sporen van slijt en breuk. Niets in materiaal geeft mij zoveel verbinding dan het vasthouden van dat ding. Noem het heimwee. Noem het wortels. Ik noem het verbinding. Met alles. Met ooit alles. Met vroeger, met nu. Met mij.
* ‘Op verzoek’ is een gezamenlijk initiatief met Anke de Lange, zie haar Binnenkijkjes. Na een duo blog rond de kerstperiode in 2013 kwamen er verzoeken van diverse lezers om een blog te schrijven over een bepaald thema. Anke en ik hebben besloten hier een terugkerend item van te maken.