Ergens, ooit, toen
Terwijl jij een tweede glas rosé schenkt en met een zucht de glazen op tafel zet, kijk ik naar je bewegingen. Je manier van lopen. Mijn maag draait. We moeten praten. Op de achtergrond hoor ik hoe jazzmuziek zacht de kamer vult. Om me niet op het verkeerde been te laten zetten door de sfeer die de muziek teweeg zou kunnen brengen, begin ik direct. De plastic gezelligheid moet er af. Ik weet namelijk al heel lang waar je mee bezig bent. Ik heb het niet gehoord maar gevoeld. Geweten. Al een jaar of vier. En de koek is op. Beknabbeld, verkruimeld.
De klok laat me een tijd zien waarbij ik hoop dat het snel drie kwartier later zal zijn, dan is het hoge woord er maar uit. Dan zijn de emoties opgelaaid en de rust heel misschien al een beetje terug in het gesprek dat hopelijk volwassen zal worden. Al voel ik welke kant dit op zal gaan. De rosé smaakt wat bitter.
Wanneer ik zo naar je gezicht kijk, voel ik een enorme aversie. Het zal een vorm van verraad zijn maar je gezicht heb ik nooit mooi gevonden. Te star, te vierkant, te uitdrukkingsloos. Met je benepen lippen en je vormloze kaken. Wat ben ik blij dat ik hier een streep door zet. “Weet je”, zeg ik met een zucht, “Ik kap er mee.” Kort, bondig, duidelijk.
Aan een discussie over het waarom wil ik niet eens beginnen. Het is wat het is. Ik wil niet eens proberen om te gaan uitleggen waarom. Al jaren denk ik aan dit moment. Ik zie je zo vaak uit de auto stappen, waarbij ik denk: ‘Als ik het nu niet doe, doe ik het nooit’. De dag van nu wél doen, is gekomen. Je lacht. Bijna hardop. “Je maakt een grap, zeker?” is je bijna minachtende constatering. Zo jij, dit. Zo mij niet serieus genomen, zo kleinerend. Met de minuut word ik zekerder van mijn zaak. De stilte duurt maar.
Op het moment dat je iets anders wilt gaan zeggen, voor mij nog altijd niet duidelijk wát, zeg ik dat ik al heel lang niets meer voor je voel, dat niets wat je doet mij nog raakt. Dat ik hier al maanden tegenaan hik. Je knikt, en zegt dat het misschien verstandig is dat ik een paar nachten goed ga slapen omdat je vindt dat ik onzin uitkraam. Onzin. Ja.
Ik trek een wenkbrauw op en voel boosheid opkomen. In een moment zie ik flarden van beelden uit ons jarenlange samenzijn voorbij komen, waarbij telkens naar voren komt hoe je mij kleineerde, me behandelde als een kind. Beslissingen voor mij nam, over me heen liep.
In een kwartier lang durend betoog knal ik alle argumenten de voor mij zo bekende kamer in. Ik voel ineens de behoefte te vernielen. Te plaatsen. Mijzelf weg te zetten op een veilige plek. Die van ver weg van jou. Het moet maar. The hell with it. Ik begin bij besluiteloosheid en eindig met iets uit of juist in de slaapkamer. Je mond is gesloten, je ogen kijken naar iets op de tafel. Je hand draait aan het pootje van het wijnglas.
Om de laatste zin kracht bij te zetten, zeg ik op bijtende toon: “En wat dacht jij nou, dat ik zo 100 jaar wilde worden?”
En daar achteraan smijt ik: “En dat ik niet al lang een andere man heb ontmoet?”
* ‘Op verzoek’ is een gezamenlijk initiatief met Anke de Lange, lees ook haar Binnenkijkjes hier. Na een duo blog rond de kerstperiode kwamen er verzoeken van diverse lezers om een blog te schrijven over een bepaald thema.
Anke en ik hebben besloten hier een maandelijks terugkerend item van te maken.
Foto: (C)Jedidja Smalbil.